Rasstandaard Gos d’Atura Català

1. Algehele verschijning en karakter
Een rustieke, levendige en intelligente hond met een trotse blik en een innemend karakter. Erg trouw aan de herder en diens kudde. Gereserveerd tegenover vreemden. Een attent waker, goed bestand tegen warmte, kou en alle andere weersomstandigheden. Eenvoudig voedsel is voor deze hond voldoende om onder de meest extreme omstandigheden te kunnen werken.

Gebruik:
bij het hoeden van de kudde komt dit ras wezenlijk tot zijn recht, niet alleen op bevel van de herder, maar ook in staat zelfstandig beslissingen nemen, waarbij het opvalt met welk gemak de kudde wordt geleid. Geen enkel dier krijgt de kans zich van de andere af te scheiden.
Vanwege zijn onverschrokkenheid en durf ook gebruikt als waakhond. Een uitstekende gezelschapshond door zijn grootte, vachtstructuur, slimheid en trouw.
Een goed geproportioneerde, middelgrote hond met goede hoekingen en een adequate vacht. Iets langer dan hoog, ongeveer in de verhouding 9:8.
Hoogte: 47 tot 55 cm voor reuen, 45 tot 53 cm voor teven



2. Het hoofd
Algemeen beeld: krachtig, licht gewelfd met een brede basis zonder zwaar te zijn, goed in proportie met de rest van het lichaam. De verhouding tussen de schedel en de snuit is 4:3. Het hoofd mag niet lijken op dat van de Pyreneese Herdershond of dat van de Briard.

Schedel:
de lengte van de schedel is iets groter dan de breedte. Er is een duidelijke groef die vervlakt en eindigt in een duidelijke achterhoofdsknobbel. Het schedeldak is licht gewelfd. In het midden kan een kleine inzinking zichtbaar zijn. De oogkassen zijn goed ontwikkeld, vooral de beenderen op de plaats van de wenkbrauwen.

Stop:
goed zichtbaar, maar niet al te geprononceerd.

Snuit:
rechte, kegelvormige, wat korte snuit.

Neus:
neuslijn recht in verhouding met het hoofd. De neuspunt behoort zwart te zijn.

Lippen:
stevig en strak. De onderlip mag niet uithangen. De lippen en het gehemelte horen zwart gepigmenteerd te zijn.

Gebit:
een flink, wit en krachtig schaargebit.

Ogen:
goed geopend, expressief met een levendige en intelligente blik. Rond van vorm, amberkleurig of donker.
De oogleden moeten zwart gerand zijn.

Oren:
hoog aangezet, beweeglijk, zacht en niet dik. De vorm is driehoekig en eindigt in een punt.
Vlak hangend tegen het hoofd. De verhouding van breedte en lengte is 8:10.
Het geheel is bedekt met lange haren met aan het eind een “franje”.


3. Hals
Krachtig en gespierd, niet te lang met een grote soepelheid in beweging. Goed geplaatst tussen de schouders.


4. Romp
Iets lang, sterk, gespierd, straalt kracht en lenigheid uit.

Schoft:
duidelijk uitkomend.

Rug:
recht, niet opgetrokken, met een kruis dat of iets hoger, of gelijk, of iets lager ligt dan de schofthoogte. Uiterlijk valt dit verschil niet op door de hoeveelheid haar op het kruis wat in het voordeel kan werken.

Kruis:
robuust en gespierd, vloeiend afgerond.

Borst:
breed, goed ontwikkeld, reikt tot aan de ellebogen. De ribben zijn boogvormig, niet vlak, zodat er voldoende longcapaciteit bereikt kan worden voor het werk.

Buik en flanken:
buik licht opgetrokken met korte flanken, gespierd en goed begrensd.


5. Voorhand
De voorbenen zijn krachtig, vlak en droog. Kaarsrecht zowel van voren als van opzij gezien. De afstand van de elleboog tot aan de schoft is ongeveer gelijk aan de afstand van de elleboog tot aan de grond.

Schouder:
krachtig gespierd en schuinaflopend.

Bovenarm:
stevig en gespierd met aan elkaar evenwijdig lopende ellebogen, die goed aangesloten moeten liggen, noch te los, noch te vast. De hoek die het schouderblad met de bovenarm maakt is ongeveer 110°.

Onderarm:
recht en stevig. De hoek van onder- en bovenarm is ongeveer 135°. De handwortel ligt in het verlengde van de onderarm. De lengte ervan is korter dan de onderarm.

Voeten:
ovaal met harde zwarte zolen. De huid tussen de tenen is goed zichtbaar en bedekt met veel haar.

Nagels:
zwart en sterk.


6. Achterhand
Sterk, gespierd en goed gehoekt. Het geheel drukt kracht en lenigheid uit.

Bovenbeen:
lang, breed en gespierd met sterke botten. De hoek van het kruisbeen en bovenbeen is ongeveer 115°.

Knie:
bottig en sterk gespierd. De hoek van bovenbeen en onderbeen is ongeveer 120°.

Spronggewricht:
tamelijk laag geplaatst. Evenwijdig aan elkaar lopend en duidelijk begrensd. De hoek ten hoogste 140°.

Middenvoet:
tamelijk kort, stevig en recht op de grond.

Voeten:
gelijk aan de voorste, achter evenwel met een dubbele Hubertusklauw voorzien van bot.
Deze zijn laag aangezet en met elkaar en met de eerste teen van de voet d.m.v. een dunne huid verbonden.


7. Staart
Laag aangezet. Lang tot even over het spronggewricht of kort (niet meer dan 10 cm). In rust recht afhangend of in de vorm van een sabel. In beweging vrolijk opgeheven maar nooit de rug rakend. Bedekt met overvloedig zacht golvend haar.


8. Gangwerk
Vloeiend wat typerend is voor herdershonden. Omdat men de galop alleen in grote ruimten kan laten zien, is in de ring de verkorte draf de gewoonte, die karakteristiek is voor honden met Hubertusklauwen.


9. Huid
Tamelijk dik, strak op hoofd en lichaam en goed gepigmenteerd.


10. Beharing
Lang en sluik met weinig krul. Droog, niet zijdeachtig. Overvloedige bovenvacht vooral op de achterhand.
Het hoofd voorzien van haren die de baard, de snor en de wenkbrauwen vormen, welke laatste toch de ogen laten zien.
Staart en poten goed behaard.
De rui geschiedt in twee gedeelten: eerst het voorste deel van de hond, waarbij men de indruk krijgt dat het om twee halve honden met verschillend haar gaat. Daarna het achterste gedeelte, waardoor weer een geheel ontstaat.


11. Kleur
Van verre lijkt de hond éénkleurig met lichtere ledematen. Nader bekeken blijkt de kleur te bestaan uit verschillende tinten: roestbruin, roodbruin, zandkleur, grijs, wit en zwart. De vachtkleuren als resultaat van deze mengeling zijn: licht-, middel- en donker roestbruin; licht-, middel- en donker zandkleur vermengd met donkere en lichte haren; grijs gevormd door witte, grijze en zwarte haren met tinten van zilvergrijs tot zwartgrijs. Als zwart de overhand heeft en dit gecombineerd is met witte haren, ontstaat een soort zwart met zilverkleur er doorheen. Ook black and tan exemplaren komen voor. Zwarte of witte aftekening is niet toegestaan. Wat wit haar op de borst of op de tenen (niet tezamen met een witte nagel) wordt geaccepteerd.


12. Gebreken

Ernstige gebreken:
plomp hoofd zonder groef, rozenoor, slecht aangezet oor met grof kraakbeen.
Oren te lang of te ver uit elkaar staand.
Licht oog.
Het ontbreken van twee premolaren.
Licht onder voor- of boven overbijtend.
Opgetrokken ruggengraat.
Naar buiten gedraaide ledematen.
Eén witte nagel.
Het ontbreken van het botje in de Hubertusklauwen of het ontbreken van één van de Hubertusklauwen.

Diskwalificerende gebreken:
Het ontbreken van pigment in de lippen, neus, oogranden of gehemelte.
Bruine neus, blauwe ogen, witte aftekeningen.
Het ontbreken van meer dan twee premolaren of van twee snijtanden.
Over de rug heen krullende staart.
Geen Hubertusklauwen of het ontbreken van de huid tussen de tenen.
Alle nagels wit.
Meer dan 3 cm boven de maximum hoogte of meer dan 3 cm onder de minimum hoogte.
Het hoofd gelijkend op dat van de Pyreneese Herdershond of dat van de Briard.
Er onder voor- of boven overbijtend.
Monorchide of cryptorchide reuen.


Opmerkingen
Het behoud van kleur is gewenst, de goed gepigmenteerde kleuren moeten op prijs gesteld worden.
Voor de reuen geldt: de testikels moeten goed ontwikkeld zijn en in de balzak hangen.

Top